L.E. Mokveld, verslaggever




Het is alweer wat jaren geleden dat de heer G. Lasschuit uit de Geraniumstraat in Den Haag, een trouwe luisteraar van Radio West, mij wees op het bestaan van een beroemde journalistieke voorganger in de familie. Ik kreeg zelfs een boek van hem kado dat L.E. Mokveld in 1916 schreef over de maanden die hij tijdens de Eerste Wereldoorlog in België doorbracht. Mokveld was oorlogscorrespondent van 'De Tijd' in die dagen.
Nog eerder, op 7 april 1911 om precies te zijn - bezocht Mokveld als verslaggever van de Delftse Courant de grafkelder van de Oranjes in de Nieuwe Kerk. Dagblad Trouw berichtte er onlangs uitvoerig over. Ook het vakblad 'De Journalist' had er aandacht voor. Beide artikelen zijn op deze pagina's terug te vinden.


In de grafkelder...

Tijdens de bijzetting van prins Claus werd behalve de dragers en de familie niemand toegelaten in de koninklijke grafkelder in Delft. Maar ooit is het journalisten wel gelukt met de kleine stoet mee naar binnen te gaan: L.E. Mokveld, verslaggever van de Delftsche Courant, was Op 7 april 1911 samen met zijn collega Jan van Aggelen aanwezig tijdens de bijzetting van prinses Pauline. Eigenlijk was het een herbegrafenis, want Pauline was al in 1806 in Duitsland overleden en daar begraven.

Jan Kuijk heeft in Trouw het verhaal naverteld dat Mokveld hem in 1962 deed. Als 21-jarige verslaggever had hij de uitnodiging en kledingvoorschriften gekregen. Samen met Van Aggelen sloot hij zich aan bij de stoet en niemand hield hen tegen. In de kelder volgden ze prins Hendrik ook toen deze - gebukt in een lage gang - even een kijkje ging nemen in de ruimte waar Willem van Oranje is bijgezet. Dat uitstapje gaf Mokveld summier weer in de krant: 'Z.K.H. hield zich nog enige tijd in de grafkelder op.'

De foto van Mokveld (zie boven) dateert uit 1911 - toen hij 21 was - en is ons toegestuurd door zijn nicht J.W.M. Pennarts-Mokveld. (PH)

Het bovenstaande artikel verscheen op 1 november j.l. in De Journalist.

Helemaal nieuw was het verhaal niet dat op 12 oktober jl. in Trouw verscheen. Dat blijkt uit een fotokopie van een artikel dat omstreeks 1961 in een Nederlandse krant is verschenen en waarin al uitgebreid verslag werd gedaan van het wonderlijke bezoek van de toen 21-jarige verslaggever L. E. Mokveld aan de koninklijke grafkelder in de Nieuwe Kerk van Delft.

Mogelijk is de auteur dezelfde Jan Kuijk die ook verantwoordelijk is voor het recente verhaal in Trouw. In alle andere gevallen zou sprake zijn van plagiaat aangezien complete passages zijn overgenomen uit het inmiddels ruim 41 jaar oude krantenbericht.

Een kopie van dat bewuste verslag bied ik hierbij 'ter download' aan. Waarschuwing: ik heb gekozen voor een hoge kwaliteit, zodat het ook nog goed leesbaar is als het vanaf een computerscherm (bij een resolutie van 1024x768) wordt bekeken. 

-bekijk het orginele artikel (608 kB)

Hieronder overigens de volledige tekst van dat verhaal uit 1961 en vervolgens de publicatie van Jan Kuijk, zoals die op zaterdag 12 oktober jl. - kort voor de begrafenis van Prins Claus - in dagblad 'Trouw' verscheen. 


met dank aan Jean Mokveld   

 


L.E. Mokveld bezocht 
50 jaar geleden per abuis 
Koninklijke grafkelder

 

Prins Hendrik ging voorop

(van een onzer verslaggevers)

“Zodra de zerk van de koninklijke grafkelder is verwijderd, zullen leden van de koninklijke marechaussee postvatten bij de toegang tot de kelder, want een oude traditie wil, dat niemand behalve de leden van het Koninklijk Huis en de burgemeester van de Prinsestad, die koninklijk commissaris is van de kelder, de rustplaats mag betreden”.


Zo stond het enkele dagen geleden in onze krant, maar tenminste één man in ons land – geen lid van het Koninklijk Huis en geen oud-burgemeester van Delft – kan het verhaal vertellen, hoe hij in de grafkelder is geweest en daar heeft kunnen rondkijken, ja hoe hij zelfs met een Prins van het Koninklijk Huis de rustplaats van de eerste Oranje, Willem de Zwijger, heeft gezocht. Die man is de nu 72-jarige L.E. Mokveld, een journalist in Leerdam.

Waarschijnlijk is alles een misverstand geweest, want waarom het toen zo allemaal is gegaan, kan de heer Mokveld ook nu niet verklaren. Het zal 1910 of 1911 geweest zijn – in ieder geval nog voor de Eerste Wereldoorlog. Mokveld was toen verslaggever van de Nieuwe Delftsche Courant. In die dagen werd het stoffelijk overschot van de kleine Prinses Pauline, die in 1806 op zevenjarige leeftijd in Brunswijk in ballingschap overleden dochter van Koning Willem I, in Delft bijgezet. Dat was een hele plechtigheid.

Trouwpak

Een dag tevoren had een bode van het Delftse stadhuis aan Mokveld de voorschriften gegeven over de kleding die hij moest dragen: geklede jas, hoge hoed, witte das. Zoiets had de nauwelijks twintigjarige verslaggever niet, maar gelukkig kon zijn vader hem helpen met zijn trouwpak. Zo stond Mokveld, samen met zijn inmiddels overleden collega Jan van Achelen, op de hoek van de Markt in Delft de (overigens zeer bescheiden) begrafenisstoet af te wachten. Mokveld herinnert zich nu alleen nog van de stoet de in admiraalsuniform geklede Prins Hendrik, een adjudant en nog wat leden van het gevolg. Achter die stoet sloten zich (naar voorschrift) de twee verslaggevers aan. In zijn slechtpassende geklede jas met voor het eerst van zijn leven een hoge hoed op het hoofd schreed Mokveld over de verlaten Markt naar de kerk, met achter de afzetting duizenden ogen op zich gericht.

Kaalheid

In de kerk ging de stoet onmiddellijk naar de geopende grafkelder. Er was geen rouwdienst. Alleen het orgel speelde. Er was niemand in de kerk, die iets regelde en dus ook niemand, die de twee journalisten tegenhield. Achter de stoet gingen ook zij de grafkelder binnen. Wat Mokveld opviel was de volstrekte kaalheid van de kelder. Er was niets te zien. Muren met gaten in de nissen en een enkele vrijstaande kist. Verder niets.
Toen de bijzetting was afgelopen, keerde het gezelschap terug tot bij de trap Prins Hendrik een ingeving kreeg. Hij wilde de kist van Willem van Oranje zien. Deze kist stond toen apart en was alleen te bereiken door een kruipgang (een gang niet hoger dan 75 cm), waar men op handen en voeten door moest klauteren. De Prins ging als eerste naar binnen en achter hem kwam zijn gevolg – met de twee journalisten. De gang kwam uit op een wat wijdere ruimte, waar in het midden de kist van de grote Zwijger stond. In een kringetje ging het gezelschap (een man of twaalf) om de kist staan. Er werd geen woord gezegd. Even stil als men gekomen was, ging men weer.

Borstels

In het koor van de kerk merkte men, hoe wit alle uniformen en geklede jassen wel waren van het kruipen door de nauwe gang. De koster kwam eraan te pas, om wat kleerborstels van huis te halen en zo heeft men daar in de kerk de kleren afgeborsteld. Prins Hendrik deed zich hierbij kennen als een gemoedelijke man, zegt Mokveld nu.

Ernstige fout

Hoe dat allemaal mogelijk is geweest: noch Mokveld noch van Achelen (die inmiddels is overleden) zijn erachter gekomen. Het moet een vergissing geweest zijn. Uiteraard had zowel Mokveld als Van Achelen het hele verhaal utvoerig in de krant weergegeven. Een paar dagen later kreeg Mokveld een verzoek om even bij de burgemeester van Delft te komen. Deze vertelde, dat het hem speet, dat het zo gelopen was en dat hij een ernstige fout tegen het protocol had gemaakt. Met de verklaring dat het hem ook speet en dat hij te goeder trouw was geweest, was voor Mokveld deze epiosode in zijn carriere afgesloten.
 

Site van dagblad Trouw met nieuws en achtergronden over Gezondheidszorg, Opvoeding, Onderwijs, Religie, Filosofie, Natuur, Milieu  Cultuur

Historie / Journalist in 1911 in Koninklijke grafkelder
door Jan Kuijk
2002-10-12

 
De bijzetting van prins Claus in de koninklijke grafkelder zal dinsdag volgens een strak georganiseerd schema verlopen. Dat houdt ook in dat de grafkelder alleen door de dragers en de leden van de koninklijke familie zal worden betreden. Hoe anders verliep de bijzetting van prinses Pauline op vrijdag 7 april 1911.

Ze was op 1 maart 1800 in Berlijn geboren als derde kind van de sedert 1795 in ballingschap levende erfprins van Oranje (de latere koning Willem I) en zijn vrouw, Wilhelmina van Pruisen. Het zesjarige meisje overleed op 22 december 1806 op het landgoed van de Pruisische koning in Freienwalde. Daar ook lag haar graf, tot in 1910 besloten werd haar naar Delft over te brengen - een evenement dat de journalist L.E. Mokveld zich 51 jaar later nog haarscherp wist te herinneren door de bizarre gebeurtenissen van die 7e april 1911. Op 4 december 1962 bezocht ik hem in zijn huis in Leerdam en hoorde zijn verhaal, dat ik onmiddellijk heb opgeschreven.

Mokveld was als 21-jarige werkzaam als verslaggever bij de Delftsche Courant. Eén dag voor de plechtigheid had een bode van het Delftse stadhuis Mokveld de uitnodiging en de voorschriften gegeven over de kleding die hij moest dragen: geklede jas, hoge hoed, witte das. Gelukkig kon zijn vader hem helpen met diens trouwpak. Zo stond Mokveld die morgen, samen met zijn collega Jan van Achelen op de Markt de bescheiden begrafenisstoet af te wachten: de in admiraalsuniform gestoken prins Hendrik, een adjudant en nog wat leden van het gevolg. Achter de stoet sloten zich, naar het voorschrift, de twee verslaggevers aan. In zijn slecht passende geklede jas met voor het eerst van zijn leven een hoge hoed op zijn hoofd voelde Mokveld duizenden ogen op zich gericht, want het was er behoorlijk druk.

In de kerk ging de stoet onmiddellijk naar de geopende grafkelder. Er was geen rouwdienst, alleen een orgelbespeling. Er was niemand in de kerk die iets regelde en dus ook niemand die de twee journalisten tegenhield. Zij wisten niet beter en gingen achter de stoet eveneens de grafkelder binnen. Wat Mokveld opviel, was de volstrekte kaalheid van de kelder. Er was niets te zien. Muren met nissen, waarin de kisten en een enkele vrijstaande kist. Verder niets.

Toen de bijzetting was afgelopen, keerde het gezelschap terug, tot bij de trap prins Hendrik een ingeving kreeg. Hij wilde de kist van Willem van Oranje zien. Deze stond in de herinnering van Mokveld apart en was alleen te bereiken door een kruipgang (niet hoger dan 75 centimeter), waar men op handen en voeten door moest klauteren. De prins ging als eerste naar binnen. Achter hem kwam zijn gevolg, met de twee journalisten. De gang kwam uit op een wat wijdere ruimte, waarin het midden de kist van de grote Zwijger stond. In een kringetje ging het gezelschap (een man of twaalf) om de kist staan. Er werd geen woord gezegd. Even stil als men gekomen was, vertrok men weer.

In het koor van de kerk bleek dat de koster er aan te pas moest komen om wat kleerborstels van huis te halen zodat men bij elkaar het wit van alle uniformen en geklede jassen kon borstelen. De prins nam het allemaal heel gemoedelijk op.

Hoe het mogelijk is geweest, heeft Mokveld nooit kunnen verklaren. Het moet een vergissing geweest zijn. Een paar dagen later kreeg Mokveld in elk geval het verzoek om even bij burgemeester De Vries van Heyst langs te komen om te horen hoe erg het hem speet. Er was een ernstige fout tegen het protocol gemaakt. Mokveld kon alleen maar zeggen dat hij volkomen te goeder trouw was geweest en daarmee was de zaak afgedaan. Ik heb nog wel uit journalistiek-historische belangstelling op het gemeente-archief van Delft (en om het geheugen van Mokveld te peilen) in de klappers van de Delftsche Courant gekeken. Het geheugen van Mokveld bleek redelijk betrouwbaar. Het enige echte detail waarop deze unieke verslaggever zijn lezers onthaalde, is de precieze plaats, waar het kistje werd geplaatst: in de nis, waar ook de kist van haar moeder stond. Het uitstapje naar de kist van Willem van Oranje wordt heel summier afgedaan: 'Z.K.H. hield zich nog eenigen tijd in de grafkelder op'.

-terug naar eerste pagina